De dichtbundels van Willem Jan Otten vormen een levensgang in gedichten. Elk gedicht is dan ook een poging te ontdekken waar de dichter staat, wat het betekent om in het volgende levenstijdperk terecht te komen, en in het reine met het moment. Ook in Septemberzee is dat weer het geval: nadat de dichter door een plompverloren kwaal de indruk had gekregen dat hem minder leven was vergund dan voorheen, resulteerde dat vreemd genoeg in de ervaring eindelijk over een zee van tijd te beschikken.
De ervaring van eindtijd kan ook een begin zijn. Juist als het laatste uur aanbreekt wordt het mogelijk om 'met bonzend hart ik ben/ te horen en ik word'. Welbeschouwd boekt de dichter, schijnbaar zijn einde naderend, tijdwinst. Niet de dood is dan ook het thema van Septemberzee, maar tijd; en niet 'eeuwigheid', maar duur. Werkelijk begrijpen doet hij het evengoed niet.
Vervoerende denkgedichten zijn het, per gedicht een reden van het hart. Gezet in Ottens intieme, raadselachtig lichte toon.